De natuur is en blijft boeiend.
Veel planten bloeien met
bloemen die mannelijk en vrouwelijk tegelijk zijn.
In ėėn bloem zitten
mannelijke meeldraden die stuifmeel afgeven en een stempel die het stuifmeel
ontvangt. Als de bloem bestoven is, vindt via een interessant proces, na een
tijdje de bevruchting plaats en kunnen de zaden zich gaan ontwikkelen.
Sommige
planten zijn in meerdere of mindere mate niet ontvankelijk voor hun eigen
stuifmeel. Die planten hebben liever stuifmeel van een andere plant van
hetzelfde soort.
Dit wil de plant omdat de plant met genen van een andere
soortgenoot een grote kans heeft op nakomelingen die net iets anders zijn.
Ze
kunnen beter aangepast zijn aan veranderde omstandigheden.
Stel, het is op een
bepaalde plaats droger geworden, dan kan het zijn dat één van de nakomelingen
daar door bepaalde nieuw geërfde eigenschappen tegen kan, de andere zaailingen
verdrogen.
De soort blijft toch bestaan. Dit soort planten wil dus graag
kruisbestuiving, een term die je in de fruitteelt veel tegenkomt.
Andere planten zijn zeer tevreden met zichzelf en hoeven
niet zo nodig stuifmeel van een soortgenoot. Ze produceren zaad na bestuiving
en bevruchting met hun eigen stuifmeel. Dit soort planten noemt men zelfbestuivend.
Ook een term die je in de fruitteelt veel hoort.
In de fruitteelt komt het trouwens ook voor dat bepaalde
rassen onvruchtbaar stuifmeel hebben. De goudrenet is er zo eentje. (Wist je
trouwens dat die officieel Schone van Boskoop heet?). De goudrenet heeft dus
onvruchtbaar stuifmeel en moet dus bestoven worden door een ander appelras. Het
stuifmeel van de goudrenet heeft dus ook geen nut als bestuiver van andere
appelrassen.
In de fruitteelt komt het tenslotte ook nog voor dat er
vruchten gevormd worden zonder dat er bestuiving en bevruchting plaats gevonden
hebben.
Parthenocarpie heet dat.
Bijvoorbeeld bij de
Conference peer komt dat voor. Deze parthenocarpe peer is te herkennen aan het feit
dat ze geen zaden heeft in het klokhuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten